Maar hoe deed je zoiets, het kind spelen? Als je vorige moeder al op je vijfde verjaardag verzuchtte dat ze zo vreselijk verschrikkelijk graag een reis wilde maken in haar eentje, ver hoefde het niet te zijn, als ze maar eens alleen was, maar ja, ging niet, omdat ooit op het strand een engerd een praatje met haar was begonnen, een Zweed of een Noor. Of een Deen.
Ik slenterde naar Hildegard onder haar parasol en deed mijn best de zoon te zijn, de zoon die braaf plaatsnam naast haar op de tuinbank met sierkussens. Prettig voor je billen misschien, maar door de afbeeldingen van elfjes en feeën gingen je nagels vanzelf kerfjes maken, scheurtjes, in die roze namaakvleugels.
Hildegard deed geloof ik alsof ze het niet merkte. Glimlachend zei ze: ‘Je vader heeft het opeens weer druk. Al zijn herinneringen moeten op papier. Dankzij jou. Hoe vind je hem?’
‘Leuk,’ zei ik.
‘Leuk?’ Ze schakelde over op een fluistertoon. ‘Dat zou nu niet meteen het eerste zijn wat bij mij opkwam. Ik zou eerder zeggen…’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ach, hij kan er niets aan doen.’
Daarna viel ze stil. Onmiddellijk begonnen de krekels weer met hun getsjirp.
‘Iedereen heeft wel wat,’ zei ik snel. Die zin kwam van een begeleider, een bejaarde ex-balletdanser, die speciaal was aangesteld voor de moeilijke gevallen. Meestal zweeg ik maar zo’n beetje, terwijl hij lange verhalen hield over schuld en boete. Dat je niemand mag veroordelen, ook een moordenaar niet. Dat elk levend wezen recht heeft op begrip of zoiets. (meer…)