Karl boog zich dieper over zijn laptop. Ik geloof dat ik hem op dat moment echt aardig begon te vinden. Karl, mijn vader. Zoals hij daar zat te zweten op een tekst die misschien over mij ging. Zijn herinneringen aan me.
Of aan de vorige Iwan.
Waarom zou je alles wat ertoe doet moeten weten?
Om het niet te verpesten loerde ik hoogstens een paar tellen naar het scherm vol springerige letters, halve zinnetjes… Ontfermen. Hem redden.
Als hij mij wilde redden, nou, dan was dat wederzijds. Maar nu nog niet, straks. Eerst slenterde ik naar de omheining. Onverstandig natuurlijk, gevaarlijk, want – dat had ik allang gezien – de poort was niet vergrendeld. Vast een slordigheidje van een van de dames binnen, die nu over mij lagen te wauwelen. Over de leuke jongen, die intussen stiekem met zijn schouder stond te duwen tegen het hek. Soepel, zonder geluid zwaaide het open.
Streng verboden. Oorlogsgebied. Maar geen Karl die me terugriep.
Verder dus. Een tweede stap, een derde. Toen het pad af, het bos in. Sneller, Iwan, sneller. Dennennaalden, zand. Zon, wind, bomen. Niemand die me tegenhield.
Waar ik heen ging? Geen idee. Weg. Even, tien minuten, een kwartier, om daarna weer naar huis te kunnen. Naar mensen die om me gaven of zichzelf dat in elk geval wijsmaakten.
Maar eerst Neil bellen. Ergens waar bereik was. Bovenop een kaal heuveltje, met onder me een woestijn van wit stuifzand.
(meer…)
↧
Feuilleton: Gerard van Emmerik – Zweden of Noorwegen; of misschien Denemarken (15)
↧