Oek de Jong: ‘Het literatuurklimaat is te grof’
In de zomer af en toe een interview uit het rijke Tzum-archief. Een interview uit 2003.
Met Hokwerda’s kind staat Oek de Jong opeens weer volop in de belangstelling. Trouwe fans moesten jarenlang wachten op deze vuistdikke roman. De hoofdpersoon Lin heeft moeizame relaties met mannen. Haar vader, die ze al sinds haar jeugd niet meer heeft gezien, blijkt onbewust toch een grote rol te hebben in haar leven. Een gesprek met Oek de Jong over liefde en geweld, kritiek en respect.
Hokwerda’s kind speelt voor een gedeelte in Friesland. Daar kom je ook vandaan?
Niet echt. Ik heb acht jaar in Dokkum gewoon en de familie van mijn vaderskant is Fries. Ik heb de Dokkumse variant van het Fries gesproken. Daarna heb ik tot mijn achttiende in Zeeland gewoon en toen ben ik naar Amsterdam gegaan. Maar ik heb in mijn jeugd tijdens de vakantie veel tijd in Friesland doorgebracht. Mijn vader huurde dan een huisje in Eernewoude en we hadden een zeilboot. Ik heb er veel gezeild. Met mijn grootouders heb ik ook veel gesproken en ik zie wel karaktertrekken van mijn grrotvader in mijzelf terug.
Welke?
Laat ik mijn grootvader eren door twee eigenschappen te noemen. Hij was meubelmaker in Drachten. Achter zijn huis, dat ook als winkelpand dienst deed, had hij een gebouwtje dat ‘de fabriek’ genoemd werd. Op het toppunt van succes had hij een stuk of acht knechten, die deels uit Noord-Duitsland kwamen. Haast in een meester-gezelverhouding werkten ze. Als ze het vak geleerd hadden, gingen ze terug. Ik kwam er in de jaren vijftig en toen ging het er al wat minder omdat mijn opa moest concurreren met ‘de Bruynzeel’. Dat waren meubels die hij tenslotte ook zelf moest verkopen, maar dat vond hij helemaal niets: meubels als massaproduct. Het moest natuurlijk uit zijn werkplaats komen.
In die werkplaats lagen allemaal soorten hout. Op een gegeven moment tilde hij me op en liet hij me ruiken aan dat hout. Toen drong tot mij door dat hout een geur heeft, een hele sterke geur soms. Hij beweerde dat hij aan de geur de houtsoort kon herkennen. Dat moment is me altijd bijgebleven.
In algemene zin bedoel ik natuurlijk dat hij een echte ambachtsman was. Die liefde voor het ambacht heb ik van hem. Hij hield van zijn vak. Hij was niet alleen meubelmaker, want in de winter maakte hij ook altijd een zeilboot. Dat waren BM-ers. Elke winter zag je daar dus een boot op schragen.
BM-er?
Dat is de meest Friese zeilboot die er is. Bergumer Meer betekent het. Hij is ontworpen door een kapper uit Bergum en die verkocht de bouwtekening voor tien gulden aan wie hem wilde. Dat heeft mijn grootvader toen gedaan.
Wat ik ook van hem heb, is ongeduld. Mijn grootvader was heel ongeduldig. Op het einde van zijn leven had hij nog een draaibank met allerlei gereedschap. Maar als het hem niet snel genoeg ging, begon hij helemaal te trillen van ongeduld.
Er komt nog een beeld boven. Ik ging met mijn grootouders wel eens mee naar de kerk. Hij vond dat het altijd veel te lang duurde voordat mijn oma kwam. Die vergat meestal nog iets, zakdoekje of zo. Dan ging hij in de auto zitten, startte de motor alvast. Dan kwam zij nog aanhobbelen en dan reed hij, gemeen vond ik eigenlijk, al weg terwijl zij haar portier nog open had. (meer…)