In 2009 interviewden Alfred Schaffer en Victor Schiferli F. Springer voor het literaire tijdschrift Bunker Hill. Tzum.info mocht het interview herplaatsen. Springer overleed gisteren, hij werd 79 jaar.
‘Je mag de lezer geen seconde vervelen’ Een gesprek met F. Springer
– Schrijversvertrekken –
F. Springer (Batavia, 15 januari 1932) is het pseudoniem van Carel Jan Schneider. Hij werd geboren te Batavia, Nederlands-Indië. Tijdens de Japanse bezetting bracht hij een deel van de tijd door in een interneringskamp. Na de oorlog kwam het gezin naar Nederland, na een lange omweg via Ceylon, Singapore en Thailand. Schneider ging naar het gymnasium in Rotterdam en Den Haag en studeerde rechten in Leiden. Van 1958 tot 1961 was hij bestuursambtenaar in Nederlands Nieuw-Guinea, het tegenwoordige Papoea. Daarna werkte hij in New York, Brussel, Dhaka, Teheran, Bangkok, Straatsburg en Angola. Eind jaren tachtig was hij ambassadeur in de DDR.
Zijn gedichten en verhalen uit de jaren vijftig werden aanvankelijk onder zijn eigen naam gepubliceerd. Vanaf Bericht uit Hollandia (1962) gebruikt hij het pseudoniem F. Springer. Hij schreef tot nu toe vele verhalen, novelles en een zestal romans, waarvan met name Bougainville (1981),Quissama (1985), Teheran, een zwanenzang (1991) en Kandy (1998) grote successen waren. Hij ontving voor Bougainville in 1982 de Ferdinand Bordewijk Prijs en in 1995 de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre.
Springer is herstellende van een operatie. In mei 2006 werd hij ziek, begin dit jaar kwam hij weer overeind. Voorzichtig denkt hij weer aan schrijven, iets waar hij lange tijd niet mee bezig kon zijn: ‘Ik ben bijna dood geweest. Momenteel heb ik niets onderhanden, maar ik denk er wel veel meer aan dan een tijdje geleden. Maar het proces is nog niet voltooid. Ik ga niet uit, heb geen zitvlees voor toneel- en muziekvoorstellingen.’ Hij woont op een etage van een flatgebouw in Den Haag, met uitzicht op diverse bouwputten. ‘Alles wordt verruïneerd door de projectontwikkelaars, dus ik heb mij hierboven met een touwladder teruggetrokken. Dat is de enige manier om te overleven.’
Bij het gesprek is Liesbeth Dolk aanwezig. ‘Zij maakt mijn biografie dus ze mag er ook bijzitten. Ze moet zich wel haasten. Ik leef nog, maar mijn generatie valt bij bosjes.’ Springer is in een opgewekt humeur en kijkt ons met pretoogjes aan. ‘Nou jongens, zeg het maar. Ik las laatst een interview in The Paris Review met Dorothy Parker waarin ze zei: Don’t put such silly questions, stupid!’
We willen het graag hebben over uw vroege leeservaringen. Wat las u?
‘Ik had een verbrokkelde jeugd, na drie klassen lagere school kwamen de Japanners en ben ik het kamp ingegaan. Na de oorlog, toen we in Nederland waren teruggekeerd, ging ik meteen naar het gymnasium. Daar heb ik heel hard gewerkt en dat vond ik leuk. Omdat ik veel jaren helemaal niet had kunnen leren, vond ik het geweldig om op een echte school te zitten. Mijn ouders hebben mij heel vroeg leren lezen, ik was een heel vervelend jongetje. Toen ik nog nauwelijks vijf was kon ik al lezen.
Mijn belangrijkste vroege leeservaring heb ik gehad met Het boek voor de jeugd, een uitgave van de Arbeiderspers uit 1939 waarin Nederlandse schrijvers de hele wereldliteratuur navertellen voor de jeugd. Een gouden boek, waarmee ik echt heb leren lezen. Van de sprookjes van Andersen tot aan Sherlock Holmes, gedichten van Cats en Huygens, Van Lennep, een hele doorsnee van de wereldliteratuur in één uitgave. Dat boek heb ik gekoesterd tot we de kampen ingingen en ik het kwijtraakte. Veel later zag ik het in de etalage liggen bij een Amsterdamse antiquair. Ik was er altijd naar op zoek gebleven en heb er later mijn kinderen ook uit voorgelezen.
Reinold Kuipers, mijn latere uitgever bij Querido, heeft dit boek destijds uitgegeven. Echt een vondst, een geweldige formule. Daarmee is voor mij de wereld van het lezen geopend. Saidja en Adinda heb ik via dit boek leren kennen, waarna ik fan werd van Multatuli. Op een dag was mijn vader, die leraar Duits was, een schifting aan het maken in zijn bibliotheek. Dat deed hij wel vaker, omdat we in Indië veel verhuisden. Er kwam een antiquair langs om naar de boeken te kijken; ik kwam net binnen en zag Multatuli bij de stapels liggen. Toen zei ik: Dat mag je niet verkopen! Ik moet een jaar of tien zijn geweest.’
Was Multatuli de schrijver uit dat boek die u het meeste trof?
‘De kennismaking met Conan Doyle was ook heel belangrijk, die heb ik later verzameld. En de verhalen van Karl May. In 1942 gingen we het kamp in, en Het boek voor de jeugd raakte kwijt, alles verdween. Wij moesten de huizen waar we woonden verlaten en achterlaten zoals ze waren. Mijn vader was allang geïnterneerd en toen had ik, voor de grap of uit verveling, mijn handtekening in een aantal boeken gezet. En in 1948 kwam er in Den Haag een kist aan met boeken waarin mijn hanenpoten stonden. De inboedel was in depot bij de Universiteit van Bandoeng en daar heeft het alles overleefd. Iemand daar moet alles hebben uitgezocht en opgestuurd. Carel Jan Schneider, het adres in het kamp, en dat kwam opeens aan in Nederland.’
(meer…)