In 2013 is het 150 jaar geleden dat Louis Couperus geboren werd. Daarom is het dit jaar Louis Couperusjaar. Reden voor Doeke Sijens en Coen Peppelenbos om het Verzameld werk van de schrijver te lezen van deel 1 tot en met deel 50. Vandaag deel 30: Antiek toerisme.
Om de vreemdelingen en de fooien
Couperus heeft zijn voornemen om nooit meer een roman te schrijven maar een paar jaar volgehouden: in 1911 verscheen al weer Antiek toerisme. Het uitgangspunt van dit boek is uiterst inventief. Couperus laat een Romein als toerist door Egypte reizen, maar dan in de eerste eeuw van onze jaartelling. De grootsheid van Egypte is dan allang voorbij en zoals Couperus zelf door Italië reisde op zoek naar sporen van de oudheid, zo is het in deze roman de schatrijke Lucius die speurt naar de oudheden van de Egyptenaren. Omdat Couperus het land zelf nooit heeft bezocht, moet zijn voorstellingsvermogen voor deze roman overuren gedraaid hebben. Geleerden hebben in de roman wel een paar onvolkomenheden gevonden, maar die werpen bepaald geen smet op het boek. Couperus heeft voor de roman natuurlijk historisch onderzoek gedaan, maar zelf heeft hij toch het meeste werk verricht. Hier als voorbeeld de beschrijving van de piramide van Cheops (vier jaar voor het gedicht van Leopold):
Dienpriesters hadden zich met een enkelen druk van de hand een zware monoliethdeur doen draaien aan de grootste pyramide. Zij staken fakkels aan, en gingen voor door de Syrinx; een kronkelende galerij, beschilderd met reusachtige godenfiguren. Het was vreemd, maar er was als een suizing, eene zinging van stemmen, hoewel de pyramide was onbewoond. Het was of er een zwerm van geesten rond wervelde als een hevige wind. De indruk was dadelijk, en toen de reizigers elkander aankeken, zagen zij in elkanders oogen, dat zij alle vier het zelfde dachten en Kaleb prevelde beschermende incantaties en kuste telkens zijne amuletten.